Holland's Liedje
S. Abramsz
Holland, ze zeggen, je grond is zo dras,
Maar mals zijn je weiden en puik is je gras,
En vet zijn je glanzende koeien.
Fris waait de wind door je wuivende riet,
Groen zijn je dorpjes in 't nevelig verschiet;
Rijk staan je gaarden te bloeien.
Blank is je water en geurig je hooi.
Holland, mijn Holland, ik vind je zo mooi.
Holland ze zeggen, je bent maar zo klein,
Maar wijd is je zee en je lucht is zo rein,
En breed zijn je krachtige stromen.
Goud is je graan op je zand en je klei
Purper het kleed van je golvende hei;
Stoer zijn je ruisende bomen.
Holland, ik min je om je heerlijke tooi:
Holland, mijn Holland, ik vind je zo mooi.
het gedicht gaat over Holland. over typische dingen die in Holland vindt.
Rijm:
Rijmschema: a-a-b-c-c-b-d-d
a-a-b-c-c-b-d-d
Eindrijm: dras-gras
Koeien-bloeien
Riet-verschiet
Hooi-mooi
Klein-rein
Stromen-bomen
Klei-hei
Tooi-mooi
Beeldspraak:
Personificatie : stoer zijn je ruisende bomen
Stijlfiguren:
Inversie:
Goud is je graan
Mals zijn je weiden
Breed zijn je krachtige stromen
Stoer zijn je ruisende bomen
Repetitio:
Holland, mijn Holland (2x)
Pleonasme:
Blank is je water
Geurig je hooi
Parellellisme:
Holland, mijn Holland.
Strofebouw
Dit gedicht bestaat uit twee strofen.
Twee keer een octaaf
interpretatie
de betekenis is duidelijk; het gaat over typisch Hollandse dingen.
wij vinden dit gedicht mooi geschreven.
vooral dat er twee twee keer hetzelfde rijmschema in zit
het gaat over een leuk onderwerp waar de meeste mensen zich in kunnen vinden.
De dichter is een koe
parafrase:
Het gedicht gaat over een koe die zijn gevoelens beschrijft en wat hij ziet.
Versleer:
Gras... en voorbij het grazen
lig ik bij mijn vier poten
mijn ogen te verbazen,
omdat ik nu weer evengrote
monden vol eet zonder te lopen,
terwijl ik straks nog liep te eten,
ik ben het zeker weer vergeten
wat voor een dier ik ben - de sloten
kaatsen mijn beeld wanneer ik drink,
dan kijk ik naar mijn kop, en denk:
hoe komt die koe ondersteboven?
Het hek waartegen ik mij schuur
wordt oud en glad en vettig op den duur
Voor kikkers en voor kinderen ben ik schuw
en zij voor mij: mijn tong is hen te ruw,
alleen de boer melkt mij zo zalig,
dat ik niet eenmaal denk: wat is hij toch inhalig.
's Nachts, in de mist, droom ik gans onbewust
dat ik een kalfje ben, dat bij de moeder rust.
In dit gedicht is er sprake van eindrijm.
Zie hier boven de rijmschema in kleuren.
Er zit geen beeldspraak in het gedicht.
Er zitten geen stijlfiguren in.
Het gaat over een koe die praat over zijn leven uit zijn oogpunt.
Na de analyse zien we dat de rijm schema helemaal door elkaar gaat en niet een gelijke ''ritme'' aanhoudt.